Maria Montessori

 

Maria MontessoriMaria Montessori leefde van 1870 tot 1952. Zij werd geboren in de provincie Ancona in Italië. Ze had veel interesse in wetenschap en techniek en gaf op haar 12e jaar aan een technische studie te willen gaan volgen. In die tijd was dat voor een vrouw echter niet mogelijk en zo koos zij dan voor een studie medicijnen. Zij promoveerde in 1896 en was de eerste vrouwelijke arts in Italië. Verder studeerde zij nog wiskunde, filosofie en antropologie. Zij ging aan het werk met kinderen en richtte zich hierbij naast de medische kant ook sterk op het gedrag en de ontwikkeling. In die jaren vormde zij haar ideeën over begeleiding van kinderen naar volwassenheid. De ontwikkeling naar zelfstandigheid was volgens haar een zeer belangrijk doel. Door zorgvuldige observatie kwam zij tot het ontwikkelen van speciale materialen en methodieken. Hiermee bleek zij opzienbarende resultaten te behalen. In 1904 werd Maria Montessori benoemd tot hoogleraar antropologie aan de universiteit van Rome. Een kans om haar opvoedkundige ideeën en onderwijsmethode te beproeven kreeg zij in 1907. Zij aanvaardde toen de opdracht een kleuterschool te stichten in Rome. Zij noemde het ‘Casa dei Bambini’(huis der kinderen). Hier legde zij zich verder toe op het ontwikkelen van materiaal en de nauwkeurige observaties. De school groeide uit tot een werkplaats waar de kinderen en de pedagogen veel leerden. De resultaten waren zo indrukwekkend dat het ‘Casa dei Bambini’ de belangstelling trok van vele opvoeders uit tal van landen. In 1912 breidde zij haar methode uit tot het lager onderwijs. Vanaf 1909 publiceerde Maria Montessori diverse artikelen en boeken en gaf ze cursussen over haar methode, visie en uitgangspunten. Ze hield ook lezingen in het buitenland. Dit droeg bij aan de verdere verspreiding van het montessorionderwijs over de hele wereld. Maria Montessori wijdde haar leven aan de uitbouw van haar wetenschappelijke visie op onderwijs en opvoeding.

 

Kernpunten van haar filosofie

Maria Montessori ging ervan uit, dat een kind van nature actief, leergierig en nieuwsgierig is. Het wil zijn omgeving graag leren kennen. De ontwikkeling van een kind staat in voortdurende wisselwerking met die omgeving. Volgens Maria Montessori verloopt de ontwikkeling van het kind volgens een vast en biologisch patroon. Het kruipt eerst voor het loopt, het brabbelt eerst voor het spreekt. De taak van de opvoeder is deze wetmatige ontwikkeling te observeren en te begeleiden indien dit nodig is. Ieder kind is een individu met een eigen aanleg en een eigen karakter, met als gevolg dat ieder kind de verschillende fasen van de ontwikkeling in eigen tempo doorloopt. Kinderen verschillen wezenlijk van volwassenen. Zij hebben hun eigen behoeften en activiteiten.

 

Gevoelige periode

Kenmerkend daarbij is wat Maria Montessori ‘de gevoelige periode’ noemt. Kinderen hebben in deze periode een grote ontvankelijkheid voor speciale onderwerpen of activiteiten. In deze periode kan een kind een maximum aan aandacht en inspanning opbrengen om bepaalde vaardigheden te leren. Wat een kind moeiteloos leert tijdens een gevoelige periode, kost in een andere ontwikkelingsfase vaak veel moeite en inspanning. Het montessorionderwijs is bij uitstek ontworpen om kinderen hun eigen mogelijkheden en hun eigen tempo te leren ontdekken en ontplooien. Er ligt een sterke nadruk op de ontwikkeling naar zelfstandigheid van de kinderen.

 

Zelfstandigheid

Montessori was van mening dat aan alle energie van het groot worden een onbewuste doelgerichtheid ten grondslag ligt: het kind wil groot worden. De uitspraak  ‘Help mij het zelf te doen’ vervat dan ook de kern van het montessorionderwijs en de montessoriopvoeding.

Zich bevrijden uit een toestand van afhankelijkheid en steeds zelfstandiger worden is voor elk kind een levenstaak van de eerste orde. Het proces van 'groot' worden moet het kind zelf volbrengen; niemand kan dat voor hem doen. Daarom is het volgens Montessori zo belangrijk dat het kind de vrijheid krijgt om zijn omgeving te ontdekken en de dingen zélf te doen die het zélf ook kan. Het kind heeft daarbij de hulp van de volwassenen in zijn/haar omgeving nodig.

 

Vrijheid

Volwassenen kunnen het kind helpen door goed te kijken naar het kind; goed te kijken naar wat het onderneemt en waar het behoefte aan heeft. Zij kunnen het kind hulp bieden door goede voorwaarden voor ontwikkeling te scheppen. Montessori vindt het van belang dat de volwassenen in dit geheel oog krijgen voor de eigenheid van het kind, om het kind behoedzaam en liefdevol op weg te kunnen helpen naar een volledige ontplooiing van de persoonlijkheid.

Zij vervatte de taak van de volwassene in de volgende woorden: ‘prikkelen tot leven, maar vrij laten in ontwikkeling’.

Schoolwebsite door SchouderCom
Cookies voorkeuren